Martin Wijnen wil vooral aan de slag

Martin Wijnen wil vooral aan de slag

Martin Wijnen heeft zijn draai als Directeur-Generaal van Rijkswaterstaat inmiddels wel gevonden. En ook de koers van Rijkswaterstaat is voor hem duidelijk. “Wij gaan verbinden met iedereen die helpt om Nederland veilig, leefbaar en bereikbaar te houden. We moeten echt aan de slag.” Een gesprek over onder andere de grote opgaven, het belang van een portfolioaanpak en De Bouwcampus als accelerator van die verandering.

Halverwege het gesprek zegt Martin Wijnen de existentiële rol van Rijkswaterstaat te voelen bij de kering in de Hollandsche IJssel. “Je kijkt daar vanuit Krimpen aan den IJssel richting Gouda en dan zie je dat hele land op min zes meter liggen. Je ziet het water staan en je ziet de constructies en de dijken die wij hebben gebouwd. Kortom, het héle watersysteem om Nederland veilig te houden. En het meest frappante, vind ik, is het feit dat in die bak niemand een zwemvest draagt.” Dat laatste komt volgens Wijnen omdat de samenleving erop vertrouwt dat het wel goed zit met die veiligheid; het vertrouwen dat Rijkswaterstaat dat wel regelt. “Ik vind daarom dat iedereen hier bij Rijkswaterstaat zich moet realiseren waarom hij of zij hier werkt. Dat is namelijk om Nederland veilig, leefbaar en bereikbaar te houden.”

Het is wel duidelijk. Het nieuwe van de functie Directeur-Generaal is er bij Martin Wijnen inmiddels vanaf. Logisch want de voormalige generaal zwaait inmiddels al bijna negen maanden de scepter over Rijkswaterstaat. Zijn ‘kerstvakantie’ besteedde hij aan het inlezen. “Ik had zo’n 144 documenten meegekregen om door te lezen,” zegt hij. Maar noodzakelijk, omdat hij tijdens de nieuwjaarsbijeenkomst zijn nieuwe medewerkers moest toespreken. “Ik vond dat ik dat ik op dag twee na mijn start toch wel enigszins beslagen ten ijs moest komen.” Daarna volgde een rondgang langs de veertien diensten en HID’s van Rijkswaterstaat. De mensen die hij sprak legde hij een drietal vragen voor. “Ik vroeg aan hen wat zou je willen behouden, waar moeten we mee stoppen en waar zouden we mee moeten beginnen?” De antwoorden op deze vragen heeft Wijnen vervolgens min of meer als basis genomen voor zijn koers die hij met Rijkswaterstaat wil varen. “We houden dus het kompas dat mijn voorganger heeft vastgesteld met een heldere missie en visie. We hebben te maken met de verschuiving van het aanleggen van nieuwe infrastructuur naar het instandhouden van wat we hebben. En om die opgave aan te kunnen gaat Rijkswaterstaat leveren, vereenvoudigen en verbinden. Dat doen we niet alleen. Daar hebben we iedereen bij nodig. Partijen in de grond-weg en waterbouw, technici, ingenieurs, kennisinstellingen, etc.”

Meer werk uit handen
De antwoorden op stoppen en mee beginnen vat Wijnen samen door dingen vooral anders te doen. “De gemiddelde medewerker bij Rijkswaterstaat vindt dat er meer werk uit zijn of haar handen moet komen. We zijn er meester in om prachtige processen te beschrijven, maar we krijgen het soms ook moeilijk georganiseerd. We moeten echt gaan vereenvoudigen en standaardisatie hoort daar ook bij.” De vernieuwingsopgave is dusdanig groot dat het volgens hem wel met een nieuwe aanpak moet. “We vinden het prachtig om in Nederland elke brug anders te maken, maar daarmee krijgen we niet gedaan wat we moeten doen. Daar hebben we simpelweg de mensen niet voor. En de bouwers ook niet trouwens. Dus moeten we meer gaan standaardiseren en bijvoorbeeld een aantal vergelijkbare bruggen in een portfolio zetten en als geheel naar de markt brengen; de portfolio-aanpak.”

Aarzelingen
Hij kent de aarzelingen binnen Rijkswaterstaat over die portfolioaanpak. “Het gaat ook om contractbeheersing. Of je nu in een bouwteam zit of in een bouwteam waarin opdrachtgever en opdrachtnemers gezamenlijk optrekken met een twee- faseachtige elementen, er ligt altijd een prijs-prestatie discussie onder. Meerdere kunstwerken in één keer op de markt brengen vraagt een nieuwe aanpak en het kost tijd om dit goed in de markt te zetten. Maar”, voegt hij er vervolgens in één adem aan toe, “ik heb afgesproken dat we voor het einde van dit jaar de eerste echte portfolio’s op de markt brengen. En dat we een aantal contracten al portfolioachtige trekjes laten krijgen. Dit om de markt ook aan deze nieuwe uitvraag te laten wennen.” Deze portfolioachtige trekjes moeten marktpartijen volgens Wijnen zien in de vorm van opdrachten die in het verlengde van elkaar liggen. “Daar zijn in de provincie Zuid-Holland al goede voorbeelden van. Ik heb bij een van die projecten aan de aannemer naar zijn ervaringen gevraagd. Hij gaf aan samen met een aantal vaste bedrijven één bouwcombinatie te vormen. Daardoor gingen ze elkaar steeds beter kennen. Ik hoorde hem praten alsof het één bedrijf was.”

Door dit gesprek realiseerde hij zich wel dat je dus bedrijven in de regio moet hebben die samen een aantal bruggen kunnen renoveren. Die kennen elkaar door en door en vormen een krachtige combinatie. “Dus een van onze lessen is dat we die portfoliobenadering regionaal spreiden.” Hij kan zich voorstellen dat de markt misschien wat huiverig is om op deze wijze de productie verhogen. “Als je het portfolio niet gegund krijgt, lijkt het of je niets hebt. Maar dan heb ik nieuws, want er is zoveel werk dat bij een goede verhouding tussen prijs en prestatie het volgende contract voor de afvaller is. Als jouw combinatie goed is, is er werk voor je. Meer dan genoeg. Dán gaan we het tempo ontwikkelen wat we in Nederland echt nodig hebben. Dan ga je zien dat een deel van de marktpartijen zich met standaardisatie gaat bezighouden en een deel zich op de specials richt. Van een brug zoals over de Haringvliet heb je er maar één.”

Bouwcampus
Als Directeur-Generaal heeft hij tevens de voorzittershamer van het stichtingsbestuur van De Bouwcampus van zijn voorganger Michèle Blom overgenomen. Over de Bouwcampus zegt hij: “Ik kom uit een omgeving waarin we fieldlabs creëren om innovaties te faciliteren met betrokken partijen, gericht op de behoeften van de organisatie. Wij zijn klein als Nederland, dus we moeten slim zijn. Ik zie De Bouwcampus als een accelerator, een soort fieldlab, waar partijen samenkomen met een duidelijk doel om te innoveren, vanuit een concrete behoefte of opdracht. Het mooie is dat dit niet alleen de GWW-sector betreft, maar ook de woningbouw, aangezien veel vraagstukken in beide sectoren vergelijkbaar zijn, zoals schaarste op de arbeidsmarkt en innovaties in machines en productieprocessen. Dit biedt mogelijkheden om in beide sectoren de productie te verhogen.”

Na een korte stilte. “Ken je dat gevoel dat je op zoek bent naar iets totaal anders maar dan stuit je op iets onverwachts? En dat onverwachte geeft inzichten die je verder helpen met een probleem. Dat heet serendipiteit. Je komt tot oplossingen waar je niet eerder aan dacht. Dat is naar mijn idee ook de kracht van De Bouwcampus.

Hoewel tijd en capaciteit schaars zijn, hoeven we niet steeds het wiel opnieuw uit te vinden. Als iets al is ontwikkeld door anderen, moeten anderen erop vertrouwen dat wij resultaten leveren. In plaats van dupliceren, kunnen we ons richten op andere innovaties, geïnspireerd door wat er al elders gebeurt. Zo kunnen we efficiënter de vraagstukken aanpakken die we moeten oplossen.”

Motto
Hij merkt bij De Bouwcampus de behoefte om echt een substantiële bijdrage te leveren aan de transitie van de infra en de woningbouw. “Ik zie ook bij aannemers de behoefte om meer uit hun handen te krijgen. Kortom, wij zijn allemaal van de uitvoering. Daarom wil ik dit gesprek eindigen met ons motto. Aan het eind van de dag komt het neer op wat je op de mat legt. En daarom zeggen wij: daden, geen woorden, aan de slag!”