Vanaf de 20-er en 30-er jaren van de vorige eeuw zijn natte kunstwerken zoals sluizen, stuwen en gemalen, gebouwd om het hoofdwatersysteem aan de wensen van de samenleving aan te passen. Na de aanleg verschoof de aandacht naar beheer en onderhoud. Inmiddels zijn de oudste kunstwerken aan vervanging toe. Dat is een grote en complexe opgave: een opgave die te groot is voor Rijkswaterstaat alleen en ook de oplossing is (nog) niet direct helder. Aan de hand van de concrete opgave van de zeven stuwen in de Maas, Grip op de Maas, willen we de gedachtevorming en kennisontwikkeling over de vervangingsopgave op gang brengen. Voor Grip op de Maas hebben twee co-creatietrajecten op De Bouwcampus plaatsgevonden waar marktpartijen, kennisinstellingen en overheden samen nieuwe perspectieven ontwikkeld hebben.
Aanleiding
In Nederland, maar dat geldt ook voor de meeste geïndustrialiseerde landen, is de infrastructuur gebouwd en doorontwikkeld in de eerste helft van de 20ste eeuw, dus in de periode 1900-1950. Het merendeel van deze infrastructuur is aan vervanging toe. Dat geldt ook voor de kunstwerken in de drie netwerken die Rijkswaterstaat beheert; het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Deze kunstwerken zoals stuwen, sluizen, gemalen etc naderen hun einde levensduur en zijn aan vervanging toe. Sommige vervangingsopgaven zijn complex omdat de kunstwerken geschakeld zijn en in samenhang de gewenste functionaliteit leveren.
Een van die complexe opgave betreft de stuwen in de Maas. De stuwen en sluizen in de Maas zijn aan het begin van de 20ste eeuw aangelegd om de Maas bevaarbaar te maken ten behoeve van het transport van kolen van Limburg naar de Randstad. Het bevaarbaar maken van de Maas vergde een forse systeemingreep in de vorm van sluizen, stuwen en kaden. De vraag is nu of voor de komende vijftig tot honderd jaar in dezelfde lijn moet en kan worden doorgegaan of dat er (systeem) alternatieven zijn.
Dat is een grote en complexe opgave: een opgave die te groot is voor Rijkswaterstaat alleen en ook de oplossing is (nog) niet direct helder. Aan de hand van de concrete opgave Grip op de Maas willen we de gedachtenvorming en kennisontwikkeling over de vervangingsopgave op gang brengen.
Doel
Samen met marktpartijen, kennisinstellingen en overheden willen we de bovenstaande gedachtenlijn toetsen en op zoek gaan of er een optimaler ontwerp (anders dan 1:1 vervanging) voor de inrichting/het functioneren van de Maas als transportnetwerk mogelijk is.
Daarbij spelen ook de volgende onderwerpen een rol: hoe houden we rekening met het feit dat de levensduur van constructies (80-100 jaar) groter is dan de beleidshorizon (20-30 jaar)? En hoe gaan we om met veranderingen gedurende de uitvoeringsperiode (10-30 jaar) zoals maatschappelijk, economisch, klimatologisch, beschikbare kennis en beschikbare techniek?
De uitkomsten van de bijeenkomsten worden benut om de vervangingsstrategie verder uit te werken.
Aanpak
Vervanging van de stuwen in de Maas is de eerste opgave die Rijkswaterstaat op De Bouwcampus neerlegt. In 2015 startte het co-creatietraject Grip op de Maas - fase 1 met vier grote bijeenkomsten, waarin de perspectieven zijn ontwikkeld en verrijkt. Tijdens de slotbijeenkomst gaf Rijkswaterstaat (RWS) aan dat fase 1 een rijke, inhoudelijke oogst heeft opgeleverd en dat het proces eigenlijk nog niet klaar was. RWS en de zes perspectieftrekkers besloten samen verder te gaan met het traject, waardoor fase 2 ontstond. In fase 2 is een aantal bijeenkomsten geweest met de perspectieftrekkers en RWS. Maar ook het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) sloot aan voor de verbinding met het beleid. Op 13 maart 2018 was de oogstbijeenkomst en daarmee de feestelijke afsluiting van dit co-creatietraject op De Bouwcampus. Hiermee is Grip op de Maas niet afgelopen. Het is het begin van een discussie over wat we gaan vervangen en waarom we de infrastructuur vervangen in Nederland. RWS blijft de denkkracht van marktpartijen, kennisinstellingen en overheden nodig hebben en heeft er vertrouwen in dat we met elkaar dit soort vraagstukken ook in de toekomst aankunnen.